Eenhoorn

De eenhoorn is een wit paardachtig of geitachtig wezen, met gekloofde hoeven en natuurlijk een lange, gedraaide hoorn op het voorhoofd. Soms heeft het dier ook een geitensik. De eenhoorn wordt geassocieerd met onschuld, heiligheid en zuiverheid en wordt soms ook wel beschouwd als de personificatie van Christus.

 

In 398 v. Chr. schreef de Griekse arts en historicus Ctesias verhalen die hij had gehoord over het wezen op. Het ging om Indiase wilde ezels die groter waren dan paarden. Ze hadden een scherpe hoorn met verschillende kleuren: onder was deze wit, in het midden zwart en bovenaan rood. De Romein Plinius de Oudere beschreef een monocerotem. Dit beest was niet levend te vangen. Het had het lijf van een paard, de poten van een olifant, de staart van een everzwijn en de kop van een hert. Op zijn voorhoofd had de monocerotem een 3 voet lange, zwarte hoorn.

 

In de Middeleeuwen en de Renaissance stond de eenhoorn bekend als een zeer wild dier. Het wezen leefde in de bossen en kon alleen gevangen worden door een maagd. Het stond symbool voor zuiverheid en genade en met zijn hoorn kon de eenhoorn water zuiveren. In 1389 zou een Utrechtse priester een eenhoorn hebben gezien. Het dier stond bij water dat door een slang was vergiftigd, sloeg een kruis met zijn hoorn en maakte het water zo weer drinkbaar. Als de hoorn gegeven werd aan zieken, werden zij genezen. De tand van een narwal werd vaak verkocht als de hoorn van een eenhoorn.

 

Er bestaat een discussie over of de eenhoorn wel of niet bestaan heeft. Het zou namelijk kunnen dat er een soort eenhoorn heeft geleefd, maar dat het beest zo’n 29.000 jaar geleden is uitgestorven. De Elasmotherium, zoals het beest genoemd wordt, zou duizenden jaren naast de mens geleefd hebben, maar het leek niet op het sprookjeswezen: met een bruine huid en een neushoornachtig uiterlijk is de duidelijkste overeenkomst toch het uitsteeksel op de snuit.

De elasmotherium
De elasmotherium